-
1 Feld
〈o.; Feld(e)s, Felder〉♦voorbeelden:ein weites Feld liegt noch vor jemandem • een ruim veld van mogelijkheden ligt nog vóór iemandein weites Feld sein • een ingewikkelde zaak zijnein Feld bebauen, bestellen • een veld bebouwen, bewerkendas Feld anführen • het veld, de groep aanvoerendas Feld behaupten • zijn positie handhavendas Feld beherrschen • toonaangevend zijnjemandem das Feld räumen, überlassen • voor iemand het veld ruimenjemandem das Feld streitig machen • iemand concurrentie aandoenauf freiem, offenem Felde • in het vrije, open veldim Feld bleiben • vallen, sneuvelen〈 formeel〉 etwas (gegen jemanden, etwas) ins Feld führen • iets (tegen iemand, iets) aanvoeren〈 formeel〉 für, gegen jemanden, etwas zu Felde ziehen • voor iemand, iets strijden -
2 siegen
siegen1 (over)winnen ⇒ zegevieren, de overwinning behalen♦voorbeelden:hoch, knapp siegen • een grote, krappe overwinning behalengegen, über jemanden siegen • iemand overwinnen, (het) van iemand winnen -
3 jemanden aus dem Felde schlagen
jemanden aus dem Feld(e) schlagenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden aus dem Felde schlagen
-
4 besiegen
-
5 schlagen
schlagen3 behoren (tot), vallen (in)♦voorbeelden:um sich schlagen • erop los slaan, om zich heen slaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 einen Bogen schlagen • een bocht, boog makeneine geschlagene Frau • een door het lot geplaagde vrouwden Rekord schlagen • het record brekenSahne, Teig schlagen • (slag)room, deeg kloppendie Saiten schlagen • (op de snaren) tokkelenWurzel schlagen • wortel schietenmit ihrem Mann ist sie geschlagen • met haar man is zij geplaagd, mooi afein Stück Papier um ein Buch schlagen • een boek in een stuk papier wikkelenjemanden vernichtend schlagen • iemand een verpletterende nederlaag toebrengen3 inslaan, (in)gaan♦voorbeelden:1 du hast dich gut geschlagen! • je hebt je goed gehouden!3 er schlug sich zu uns • hij sloot zich bij ons aan, voegde zich bij ons
См. также в других словарях:
Lüge — 1. Af a Lug ghead a Wadschn. (Steiermark.) – Firmenich, II, 766, 61. 2. Alle Lügen ersticken in der Wiegen. Lat.: Mendacium non senescit. (Binder I, 1833; Schreger, 12.) 3. Alle Lügen sind krumm, grad ist keine, wie die Schlange auch. – Sailer,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wahrheit — 1. A Wiard klinkt üs an Klaak. (Nordfries.) – Lappenkorb; Firmenich, III, 6, 94. Die Wahrheit klingt wie eine Glocke. Sinn: Sie ist so sicher erkennbar und vernehmbar, wie eine Glocke. Wenn man eine Glocke hört, weiss man sogleich, dass es eine… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon